Grondwettelijk Hof versterkt het recht van wederoverdracht na onteigening
In het juridisch tijdschrift Rechtskundig Weekblad van 23 mei 2015 verscheen een artikel van de hand van mr. Toon Denayer over het recht van wederoverdracht. Het artikel bespreekt een recent arrest van het Grondwettelijk Hof, waarin het recht van wederoverdracht na onteigening verder wordt uitgebouwd en versterkt.
Het volledige artikel met juridische verwijzingen en ruimere achtergrond vindt u hier: T. Denayer, Grondwettelijk Hof versterkt het recht van wederoverdracht, RW 2014-15, 1498-1506.
Samenvatting
Het is algemeen aanvaard dat de overheid de eigendom van burgers kan verwerven om op die eigendom een doel van algemeen nut te realiseren.
Een voorbeeld is de verwerving van (een deel van) de voortuin, om de weg te verbreden, om voet/fietspaden aan te leggen en om de weg op die manier verkeersveiliger te maken. De overheid dient voor deze verwerving ten algemene nutte een billijke prijs te betalen aan de burger die onteigend wordt. Indien de overheid dit doel van algemeen nut uiteindelijk niet realiseert, rijst de vraag wat er moet gebeuren met het goed in kwestie. Het recht van wederoverdracht biedt het antwoord op deze vraag: de burger kan het goed opnieuw inkopen tegen de prijs die hem indertijd door de overheid werd betaald.
Er zijn 2 situaties mogelijk. Ofwel licht de overheid de vorige eigenaars uit eigen beweging en bij aangetekend schrijven in van het feit dat zij het doel van algemeen belang niet meer zal realiseren. In dat geval dienen de vorige eigenaar binnen de drie maanden na dit bericht op straffe van verval van hun recht van wederoverdracht te verklaren dat zij deze goederen wensen terug te kopen aan de prijs die ze initieel hebben ontvangen.
Ofwel kunnen de vorige eigenaars of hun rechthebbenden zelf de teruggave van het goed vragen bij de burgerlijke rechtbank, op voorwaarde dat uit het geheel der feiten met zekerheid vaststaat dat het doel van algemeen nut niet meer zal of kan worden gerealiseerd. Wanneer de rechtbank a posteriori moet vaststellen dat de concrete omstandigheden van de zaak erop wijzen dat de overheid de realisatie van het doel van algemeen nut niet langer nastreeft of kan nastreven, staat vast dat de overheid een fout begaan heeft in de zin van artikel 1382 BW. Zowel de artikelen 16 van de Grondwet, 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag, en 23 van de Wet van 17 april 1835, als de beginselen van redelijkheid en zorgvuldigheid verplichten de overheid er immers toe om, ofwel het doel van algemeen nut te realiseren, ofwel om hieraan te verzaken, dit alles binnen een redelijke termijn gelet op de aanzienlijke schade die de vroegere eigenaars of hun rechthebbenden kunnen lijden.
Hoewel het recht van wederoverdracht enkel vermeld wordt in de procedureregeling van de wet van 17 april 1835, heeft de rechtspraak dit recht in de loop der jaren een handje toegestoken door het verder te gaan versterken en uitbouwen. Zo beschouwt het Hof van Cassatie dit recht als een autonoom recht sui generis dat inherent verbonden is aan elke verwerving ten algemene nutte. Bijgevolg kan ook de eigenaar die zijn goed vrijwillig aan de overheid heeft overgedragen middels een overeenkomst, zich ingeval van niet-realisatie van het doel van algemeen nut beroepen op het recht van wederoverdracht. Het feit dat in het verleden geschat werd dat burgers in zo’n 95% van de gevallen ingaan op het minnelijk aanbod van de overheid toont het belang van deze jurisprudentiële versterking van het recht van wederoverdracht zeer goed aan. Het recht geldt eveneens ten aanzien van verwervingen ten algemene nutte die werden uitgevoerd op basis van een andere procedure dan die van de wet van 17 april 1835 (bv. volgens de verkorte procedure bepaald bij wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte).
Met het arrest van 25 september 2014 heeft nu ook het Grondwettelijk Hof een betekenisvolle bijdrage geleverd aan de verdere versterking van het recht van wederoverdracht. Tot op heden werd immers aanvaard dat het recht van wederoverdracht wettelijk kon worden uitgesloten. In het besproken arrest besluit het Hof dat de uitsluiting van het recht van wederoverdracht door artikel 30, §1, 4e lid WEE het gelijkheidsbeginsel schendt. Het directe gevolg van het besproken arrest is dat artikel 30, §1, 4e lid WEE als onbestaande moet worden beschouwd, zowel door de verwijzende rechter als door elke gerechtelijke instantie ten aanzien van wie voormeld artikel in de toekomst mogelijks nog zal worden ingeroepen. Het arrest heeft echter verregaandere gevolgen dan op het eerste zicht lijkt. Men kan zich immers de vraag stellen of de wettelijke uitsluiting van het recht van wederoverdracht wel redelijk verantwoord kan worden. Vermits het subjectieve recht van wederoverdracht slechts in rechte kan worden afgedwongen wanneer vaststaat dat het doel van algemeen nut niet wordt gerealiseerd, valt niet in te zien op welke wijze dit recht de effectieve realisatie van het verwervingsdoel in de weg kan staan. Omgekeerd kan ook niet ernstig worden voorgehouden dat de uitsluiting van dit recht nuttig kan bijdragen aan de realisatie zelf van het doel van algemeen nut. Een uitsluiting van het recht van wederoverdracht zal dus per definitie klemmen met het evenredigheidsbeginsel, dat vereist dat het aangewende middel (de uitsluiting van het recht van wederoverdracht) in een redelijke verhouding tot het nagestreefde doel moet staan (het realiseren van de verwervingsbestemming).
Daarenboven blijkt uit het arrest dat het Grondwettelijk Hof enorm belang hecht aan de a posteriori controlebevoegdheid van de burgerlijke rechtbank. Aangezien het optreden van de bevoegde rechter waarborgt dat zowel de belangen van de overheid enerzijds, als die van de burger anderzijds in aanmerking worden genomen, is een uitsluiting van het recht van wederoverdracht niet redelijk te verantwoorden. De jurisdictionele a posteriori controle is voor het Hof bijgevolg onlosmakelijk verbonden met elke verwerving ten algemene nutte, ongeacht het doel van algemeen nut dat de overheid wenst te verwezenlijken.
Het besproken arrest lijkt de opvatting dat het recht van wederoverdracht wettelijk kan worden uitgesloten, dan ook in de kiem te hebben gesmoord. Met deze rechtspraak heeft nu ook het Grondwettelijk Hof een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de verdere versterking van het recht van wederoverdracht.